De tweede vraag van Kant was: "Wat moet ik doen?".* Natuurlijk -en waarschijnlijk voor minder geld- kan ook de vraag gesteld worden: "Wat moet ik niet doen?".
De guldenregel adviseert voor een antwoord bij jezelf te rade te gaan. Dat resulteert in: "Ik lieg niet, omdat ik zelf niet bedrogen wil worden", "Ik sla niet, omdat ik zelf niet geslagen wil worden", etc.
Samengevat: "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet".**
Aan de hand van de guldenregel kun je uitvinden (heuristiek) hoe niet te handelen. Deze regel is dus een bron van kennis.
Maar elke logica ontbreekt bij de concretiseringen, ondanks de schijn van het tegendeel door dat "omdat". Want het één volgt niet uit het ander en tussen bijv. "er op los meppen" en "zelf niet geslagen willen worden" zit helemaal geen tegenspraak.
Dus "ik sla niet, omdat ik zelf niet geslagen wil worden" ontbeert logica. Daarentegen "ik sla niet, opdat ikzelf niet geslagen worde" heeft meer logica en dit advies resoneert ook mee. De rationale is, dat als je er zelf op los mept ook anderen misschien die vrijheid nemen.
Kortom, het is welbegrepen eigenbelang om je te gedragen en dat doe je dan in de hoop dat anderen volgen.
In een natuurtoestand -en dat kan een burenruzie zijn- lukt wederkerigheid alleen als beide kanten belangen hebben en de "contractanten" gelijkmachtig zijn.
* De andere vragen waren: "Wat kan ik kennen?" en "Wat mag ik hopen?".
** De nadruk op "ik", "doen" en "niet" is bijzonder als ook het ontbreken van "moeten".
rkh, 29-08-2011