Ik heb R. in de psychiatrische inrichting opgezocht en
daarna nog eens thuis. Ik was haar docent. Ze zat bij mij in een werkgroep
Tekstlezen. Dat was -gedurende een paar maand- onze enige relatie.
Ben ik nu het goede heertje of een zuster Immaculata,
omdat ik bij haar op bezoek ging?
R. had niets aantrekkelijks, eerder iets afstotends. Ik
bezocht haar dus zonder bijbedoelingen. Mijn daad was onvoorwaardelijk. Ik deed
het nergens om.
Maar waarom deed ik het dan wel? Omdat ik vond dat het
moest: du sollst! Geheel in lijn met
het categorische imperatief van Kant. De plichtsethiek ligt mij wel. Toch voelde
dat -zeker in retrospectief- ongemakkelijk en onoprecht. Het ging immers niet
om de concrete persoon, maar om het
hooghouden van het tamelijk abstracte principe, dat elk mens van waarde is. Eigenlijk
gebruikte ik R. als middel voor een hoger ideaal.
Nu is een formulering van het categorische imperatief van
Kant: behandel de ander ook altijd als
doel, nooit alleen als middel. Ik heb dus wel een probleem en misschien
Kant ook.
rkh, 24-11-2012